Batinge

De vroegste vermelding van het huis Batinge dateert van halverwege de 14e eeuw; toen het in het bezit was van het geslacht Van Ansen. Het goed kwam daarna in eigendom van de familie Van den Goer, later genaamd De Vos van Steenwijk. Dwingeloo is dan ook de stamplaats van dit bekende Nederlandse adellijke geslacht. Tot omstreek 1430 woonde de familie op de Hof van Dwingeloo. Dit was het centrum van een groot landbouwbedrijf, waar horigen van de eraan verbonden boerderijen als Batinge, Entinge, Smedinge en de Oosterhof hun landbouwopbrengsten moesten inleveren. Wegens de verdedigbare ligging van Batinge, het lag op een zandheuvel in het beekdal van de Dwingeler stroom, verhuisde de familie De Vos naar deze plek.

In 1509 werd Georg Schenck, baron van Tautenburg, eigenaar. Hij kocht toen het goed terug voor de voormalige eigenaresse; zijn vrouw Anna de Vos van Steenwijk. Schenck veranderde de middeleeuwse hofstede tot een verdedigbaar fort door het te omgeven met wallen en een slotgracht. Dat dit nodig was bleek wel door een aanval van Gelderse troepen in 1527. Als wraak plunderden zij Batinge met zijn bijhuizen en staken het in brand. Georg Schenk had namelijk in de jaren ervoor als legeraanvoerder van Karel V van Spanje tegen de hertog van Gelre gevochten. Georg had vele openbare functies in het noorden van Nederland; zo was hij drost van Vollenhove (1502), stadhouder van Friesland (1521), Groningen (1536) en van Drenthe (1536) en drost van Drenthe (1536). Als beloning voor zijn goede trouw verhief Karel V in 1532 hem tot Ridder in de Orde van het Gulden Vlies. Georg Schenck huwde voor de tweede maal met gravin Johanna van Egmond in 1526.
Zijn zoons Karel en Frederik volgden hem op als heer van Batinge in 1540 en in 1571. Na de dood van Frederik, aartsbisschop van Utrecht, in 1580 kwam er onenigheid over zijn nalatenschap wat behalve Batinge bestond uit de heerlijkheid Windischeschenbach in Beieren, het kasteel de Toutenburg bij Vollenhove, goederen in Friesland en renten in Egmond en Beijerland. Batinge werd onder andere toegewezen aan Joachim van den Boetzelaer, maar zijn neef Johan van den Clooster nam het huis met gewapende hand in. Pas in 1601 werden zijn zonen door stadhouder graaf Willem van Nassau verdreven. Joachim’s zoon Rutger is één van de bekendste eigenaren van Batinge. Hij liet rond 1650 Batinge verbouwen tot een huis van aanzien. Ook de tuinen vergat hij niet; het door hem aangelegde grachten- en lanen stelsel is tegenwoordig nog in het landschap te bewonderen.
Rutger is niet de geschiedenis ingegaan als de meest sympathieke eigenaar van Batinge. Zijn functie ‘drost van Drenthe’ buitte hij schaamteloos uit. De volgende verbouwperiode kwam in 1685 met de nieuwe eigenaar Elbert Anthonie van Pallandt, drost van Drenthe van 1685 tot zijn dood in 1701. Van Pallandt vergrootte de havezate tot een paleisje van ‘on-Drentse’ allure.

achterzijde Batinge 1732 (google.nl)

Het kon vergelijkingen met de beroemde landhuizen in het midden en westen van Nederland weerstaan. Ook de tuinen werden niet vergeten. Het eindresultaat is te bewonderen op een vogelvluchttekening. De tuinen zijn aangelegd volgens de toen heersende mode; een symmetrisch complex van - door wandel paden gescheiden – vierkante tuinvakken, waarbij een centrale as het geheel in tweeën deelt. Van het interieur is iets bekend door een reisverslag uit 1705. Er wordt dan gesproken over een ‘deftich gemeubelt huis’ met een ‘ ter rechterhant het grote sael, behangen met uiterst kostelijke turcks tapijten, kostende 15.000 groten’. Ook de slaapkamer van de vrouw des huizes wordt getoond ‘met een deftich silveren servies op het cabinet, een silveren watervat in de schoorsteen staende en een overdeftich ledikant’.
In de achttiende en vroege negentiende eeuw behoorde Batinge toe aan de familie Van Heeckeren. Zij resideerden voornamelijk op het huis Nettelhorst bij Lochem, Batinge werd daarom vaak verhuurd.
In 1830 verkochten zij het landgoed Batinge aan Aalt Willem van Holthe, heer van de Oldengaerde en Rheebruggen. Hij was voornamelijk geïnteresseerd in de bijbehorende gronden en rechten (het collatierecht) van Batinge. Twee jaar later brak hij het eens zo illustere huis af.
Een gedeelte van één van de bouwhuizen werd verbouwd tot boerderij en de tuinen kwamen in gebruik als weiland. Tot 1994 hebben hier nazaten van de al in de achttiende eeuw op Batinge wonende hoveniersfamilie Eggink het boerenbedrijf uitgeoefend. Tegenwoordig herinneren de boerderij en het grachten- en lanenstelsel nog aan de glorie van de voormalige havezate. In de grond bevinden zich nog de fundamenten. Al is het collatierecht in 1922 afgeschaft, een plicht berust sinds 1633 nog steeds op de huisplaats van Batinge. De eigenaar moet namelijk jaarlijks op Sint Anthoniusdag (17 januari) 15 gulden (ongeveer 7 euro) overhandigen aan het Sint Anthoniusgilde. Dit broederschap van 12 heren uit de – voormalige – gemeente Dwingeloo zorgt sinds enkele eeuwen voor de lokale arme bevolking die geen bedeling ontvangen van de diaconie. Heden ten dage worden ook maatschappelijke projecten voorzien van enige subsidies.

(google.nl)

Stichting Dwingels Eigen leent het komende voorjaar en zomer de maquette van Batinge uit voor een landelijke tentoonstelling over maquettes van Nederlandse buitenplaatsen. Het initiatief komt voort uit het ‘Jaar van de Historische Buitenplaats 2012’ van Stichting Themajaar Historische Buitenplaats. Uit heel Nederland zijn 40 maquettes geselecteerd. Drenthe wordt vertegenwoordigd met de havezate Batinge uit Dwingeloo. De maquette is door Roel Koeling uit Dwingeloo gemaakt voor een afstudeerproject. Een aantal jaren geleden heeft hij het aan Dwingels Eigen geschonken. 

 

© 2013 Alle rechten voorbehouden.

Maak een gratis websiteWebnode